De robuuste kerk aan de Oude Havenstraat, had lang in de volksmond de bijnaam ‘De Alde Wite’ (fries voor: ‘de oude witte’ – foto beneden uit 1970). Hoewel het ‘wite’ verleden tijd is, leeft de naam nog steeds voort in de volksmond van Buitenpost. Een in het midden van de negentiende eeuw tijdens herstelwerkzaamheden aangebrachte witte pleisterlaag op de kerk was daarvoor verantwoordelijk. Bij de grote restauratie van 1976/1977 werd besloten de sierlaag weer te verwijderen. Het herkreeg daarmee zijn oorspronkelijke rood-bakstenen uiterlijk.
De plek van de kerk is bijzonder. Waar het in op veel plaatsen gebruikelijk was dat een dorp om de kerk heen werd gebouwd stond de Buitenposter lang aan de zuidelijke rand van het dorp. De reden daarvoor is niet bekend. Maar de kerk van 1613 heeft door de vele nieuwbouw in de 20e eeuw ondertussen wel een centrale plek in het dorp gekregen. De forse toren is behoorlijk ouder dan de kerk. Het onderste en oudste deel van de toren dateert vrij zeker uit het eind van de 12e of het begin van de 13e eeuw. De kloostermoppen uit die tijd zijn aan de buitenkant deels met kleine steen ommetseld. Waarschijnlijk wel de oudste komt ze qua leeftijd komt redelijk overeen met die van oude kerken uit de directe omgeving, zoals Twijzel, Augustinusga en Gerkesklooster. Verondersteld wordt dat ook in ons dorp de monniken van het klooster van Gerkesklooster de hand hadden in de constructie.
De huidige kerk is niet oorspronkelijk, nog eerdere versies van een buitenposter kerk hebben bestaan. Zo waren er tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1594 Spaanse soldaten in de Buitenposter kerk ingekwartierd die een ramp veroorzaakten. Vermoedelijk door onvoorzichtigheid met vuur ging de kerk in vlammen op. Die kerk was nog niet heel oud. Een gedenksteentje van de afgebrande kerk dat bij de ingang is ingemetseld geeft aan dat de voorganger in 1496 was gebouwd. De tekst herinnert er verder aan dat de, toen nog, katholieke kerk aan JHesus Maria was gewijd. De toren overleefde de brand van 1594 en bleef grotendeels oorspronkelijk. Ze ondervond wel veel schade op 19 mei 1956 door blikseminslag. In het holst van de nacht keken veel dorpsbewoners met angstige ogen naar de torenspits die als een fakkel brandde (foto’s links). Gelukkig bleef de rest van de toren gespaard. In 1957 kwam de restauratie van het gehavende bouwwerk gereed. Niet helemaal zoals de oude want het nieuwe dak is minder spits.
De brand van 1594 markeert ook een keerpunt: de Reformatie deed zijn intrede. Van katholieke parochie werden Buitenpost en Lutkepost protestantse gemeente. Maar een nieuwe kerk was nodig. Geen eenvoudige taak voor een arme kleine kerkelijke gemeente. Het duurde 15 jaar voor daarmee werd begonnen. Een tweede gedenksteentje meldt de brand en de wederopbouw van 1611 tot 1613 (illustratie rechts). Omdat Feyco van Herbranda daarin een groot aandeel had wordt hij met name genoemd. Het werd een eenvoudig gotisch gebouw met toen glas-in-lood, maar sinds de restauratie van 1977 tot 1979 voorzien van gewone ruiten van oorspronkelijk formaat. Oorspronkelijk had de kerk ook een noordelijke en een zuidelijke toegang. De noordelijke is dichtgemetseld maar nu terug te vinden door de (afwijkende) gele stenen en aan de sporen in de zandstenen waterlijst. Deze toegang was voor de mannen, de zuidelijke voor de vrouwen. De huidige toegang is van veel later.
In vroeger tijden was de kerk meer dan alleen een bidplaats. Grietmannen gebruikten het ook als ruimte om ’te convoceeren’, ofwel bijeen te komen. Zo is in de registers terug te vinden dat op 24 maart 1842 de Floreenplichtigen (belastingbetalers die het stemrecht hadden) door de grietman werden opgeroepen om in de Nederlands Hervormde kerk te ‘delibereeren’ (overleggen) over: de kerkvoogdij-rekening van 1842, het salaris van de predikant, de reparatie van de kerk (en wie de kosten zou dragen) en de verkiezing van een nieuwe kerkvoogd. Maar naast kerkelijke werd er ook vergaderd over zaken van wereldlijke aard. Kerk en staat waren nog meer of minder in elkaar verweven. Bij gebrek aan andere grote, openbare ruimtes was het niet onlogisch om het kerkgebouw voor andere dan religieuze aangelegenheden te gebruiken. Er werd bijvoorbeeld ook beslist over de verkoop van onroerende goederen of de de bouw van een dorpsschool. Deze praktijk verdween in de 19e eeuw met de komst van de burgerlijke gemeentes.
Over de torenklokken van ‘de alde wite’ valt ook nog het een en ander te vertellen. In 1690 werd in de toren een klok met wapens en inscriptie geplaatst, financieel gesteund door Feyco Herbranda en zijn opvolger Tjerk Boelens. Hans Falck van Neurenberg te Leeuwarden was de maker. Na bijna twee eeuwen dienst werd ze in 1883 omgegoten tot een nieuwe klok. Het lot was haar niet gunstig gezind. Zestig jaar later werd ze in 1943 door de Duitse bezetter geroofd. De bronzen stem van ‘de alde wite’, die het vrome volk van ons dorp zo trouw ter kerke had geroepen, verstomde. Ze werd door de Duitse oorlogsindustrie omgesmolten om mee te klinken in het kanongebulder. In 1949 werd een inzamelingsactie in het dorp gehouden. Van de opbrengst kon een nieuwe klok in de toren worden gehangen en de toren weer compleet gemaakt. Helaas, ook deze was geen lang leven beschoren. Door de brand van 1956 scheurde de klok, het bluswater veroorzaakte te snelle afkoeling. Een nieuwe klok werd gegoten door de klokkengieterij van de firma van Bergen te Heiligerlee en geïnstalleerd in een eenvoudige stalen stoel.
De kerk is verder van belang vanwege haar interieur, dat gekenmerkt wordt door gaaf protestants kerkmeubilair met aan weerskanten eenvoudige mannen- en vrouwenbanken. In het oog springend zijn de voorname herenbanken, tastbare herinneringen aan de vroegere adellijke families. Zij hadden een dominante positie in de gemeente, het dorp èn de kerk. De preekstoel met zijn fraaie klankbord met pyramidevormige decoratie is van 1769. Andere opvallende elementen in het kerkinterieur zijn verder de rouwborden: zes grote rouwkassen en vier ruitvormige wapenrouwborden. Bijzonder is het middeleeuwse doopvont, één van de weinige uit dat tijdvak dat in Friesland bewaard is gebleven. Het betreft hier een grote, gotische vont met aan de bovenkant afbeeldingen. Het noemen waard is ook het Van Dam-orgel uit 1877.
Hiermee is bij lange na nog niet alles verteld over de kerk en het interieur. Alleen al over de grafzerken in de vloer zou een verhaal te schrijven zijn. Tot de 19e eeuw lieten mensen uit de betere kringen zich begraven in de kerk. In het huis van God en dus dichtbij God. Vanaf 1820 werd het begraven in de kerk verboden. De lijklucht in de kerk werd te irritant en als te groot risico voor de hygiëne gevonden. Aan de praktijk van het begraven in de kerk herinnert nog het begrip ‘rijke stinkerds’. Met het samengaan van de Nederlands-Hervormde kerk met de Gereformeerde kerk ontstond de Protestantse Kerk Nederland. Bij die gelegenheid werd de kerk omgedoopt tot ‘Mariakerk’, herinnerend aan de oorspronkelijke wijding van 1496.
Sinds mei 2021 is de kerk eigendom van de Stichting Âld-Fryske Tsjerken. Naast religieus gebruik werd daarmee ook de deur verder geopend voor culturele en sociale gebeurtenissen.